_MG_6037 Patricia

Bij de inhuur van ZZP’ers wordt meestal een opdrachtovereenkomst gesloten om daarmee de (gevolgen/risico’s van een) arbeidsovereenkomst uit te sluiten.

In een opdrachtovereenkomst (ook in de modelovereenkomst van de Belastingdienst) wordt vaak uitdrukkelijk omschreven dat partijen niet de bedoeling hebben om een arbeidsovereenkomst aan te gaan, maar een opdrachtovereenkomst.

Daarmee was tot voor kort voldaan aan een van de belangrijkste voorwaarden om aan te tonen dat het ging om een ZZP’er en dat dus geen sprake was van een arbeidsovereenkomst.[1]

Nu heeft de Hoge Raad, in het arrest van 6 november jl.[2], echter bepaald dat de partijbedoeling geen rol meer speelt bij de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst. Dat betekent onder meer dat aan de veelvoorkomende zin in opdrachtovereenkomsten: ’‘partijen bedoelen geen arbeidsovereenkomst overeen te komen’’, nu veel minder waarde wordt toegekend.

Maar wat is dan wel nodig om te laten zien dat een opdrachtovereenkomst is gesloten?

 

Twee stappen

Volgens de Hoge Raad zijn er twee stappen die gezet moet worden.

Eerst moet worden vastgesteld – op basis van het Haviltex-criterium[3]– welke rechten en verplichtingen partijen over en weer zijn overeengekomen (dus wat hebben partijen afgesproken). Voor die vraag moet ook worden gekeken naar hoe partijen zich feitelijk tegenover elkaar gedragen. Daar speelt de bedoeling van partijen dus nog zeker wel een rol, maar niet meer als zelfstandig element, zoals voorheen.

Als dat eenmaal is vastgesteld, dan moet worden beoordeeld of wel of niet voldaan is aan de criteria van een arbeidsovereenkomst: arbeid, loon en gezag.[4] Daarbij speelt de partijbedoeling geen rol.

 

Aanpassing opdrachtovereenkomst noodzakelijk

Voor de praktijk betekent dit niet het einde van de opdrachtovereenkomst, maar wellicht wel dat uw huidige opdrachtovereenkomst niet meer up-to-date is.

Het is dus van belang daar kritisch naar te kijken. In een opdrachtovereenkomst zullen de afspraken goed en duidelijk moeten worden vastgelegd, daar zal ook feitelijk naar gehandeld moeten worden en in de tekst van de overeenkomst zullen de juiste elementen moeten worden opgenomen.

Met name zal specifieke aandacht vereist zijn bij het gezagscriterium.

Wij kijken en denken graag met u mee.

 

[1] HR 14 november 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2495 (Groen/Schoevers).

[2] Hoge Raad 6 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1746 (X/Gemeente Amsterdam).

[3] HR 13 maart 1981, NJ 1981/635 (Ermes/Haviltex).

[4] Artikel 7:610 BW.

 

Deze blog is geschreven door Patricia Neijtzell de Wilde (advocaat bij Brantjes Advocaten).