Jurriën Hemstede

jurjen

Uitspraak over de bedenktermijn

17-02-2016

Met de invoering van de WWZ heeft een werknemer de mogelijkheid gekregen een getekende beëindigingsovereenkomst binnen veertien dagen na ondertekening schriftelijk buitengerechtelijk te ontbinden. Dit kan eenvoudig met een brief aan de werkgever.

In een zaak bij de rechtbank Rotterdam was de vraag aan de orde of een werkgever gerechtvaardigd mocht vertrouwen op een e-mail van de gemachtigde van een werknemer waarin wordt berust in een eerder ondertekende vaststellingsovereenkomst.

Werknemer was sinds 1999 in dienst bij de werkgever. In augustus 2015 heeft de werkgever het vertrouwen in werknemer opgezegd en in dat verband is de werknemer geschorst. Partijen zijn daarna met elkaar in gesprek gegaan over een beëindiging met wederzijds goedvinden en in dat kader heeft werkgever aan werknemer een voorstel gedaan.

Op 22 september 2015 heeft werknemer de definitieve versie van de vaststellingsovereenkomst op zijn huisadres ontvangen. De overeenkomst is vervolgens door werknemer gedateerd en ondertekend op 28 september 2015. Partijen spraken een beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 maart 2016 af.

Op 9 oktober 2015 (elf dagen na 28 september 2015) geeft de gemachtigde van werknemer aan werkgever te kennen dat werknemer gebruik maakt van de bedenktermijn in de zin van artikel 7:670b lid 2 BW met als gevolg dat de vaststellingsovereenkomst van 28 september 2015 wordt ontbonden. Werkgever geeft in zijn reactie aan niet akkoord te zijn met de ingeroepen ontbinding van de overeenkomst.

Na enige correspondentie heen en weer geeft de gemachtigde van de werknemer op 3 november 2015 aan werkgever per e-mail te kennen: “Mijn cliënt heeft laten weten te berusten in de eerder ondertekende vaststellingsovereenkomst. Hij gaat ervan uit dat conform de vaststellingsovereenkomst zal worden gehandeld en blijven gehandeld.”

Kennelijk – de inhoud van het vonnis geeft hier geen informatie over – is werknemer het niet eens met de laatste e-mail van de gemachtigde. Hij vordert in kort geding doorbetaling van zijn salaris en wedertewerkstelling op grond van het feit dat hij binnen de in artikel 7:670b lid 2 BW genoemde termijn van veertien dagen, de vaststellingsovereenkomst per brief heeft ontbonden op 9 oktober 2015.

Werkgever reageert met de stelling dat de vordering van werknemer dient te worden afgewezen omdat hij het bedenkrecht te laat heeft ingeroepen. Volgens werkgever zijn partijen reeds op 22 september 2015 tot overeenstemming gekomen toen de gemachtigde van werknemer zich akkoord verklaarde met de inhoud van de overeenkomst. De veertien dagen zouden dan ook al verlopen zijn op 9 oktober 2015.

De kantonrechter oordeelt dat 28 september 2015 (moment van ondertekening) heeft te gelden als het moment waarop de bedenktermijn van veertien dagen is gaan lopen en dat werknemer aldus op tijd gebruik heeft gemaakt van zijn bedenkrecht. De kantonrechter geeft hierbij echter aan dat dit gegeven de werknemer niet kan baten. De werkgever heeft immers gerechtvaardigd mogen vertrouwen op de mededeling van de gemachtigde van werknemer dat hij berustte in de eerder ondertekende vaststellingsovereenkomst (de e-mail van 3 november 2015). Het verweer van werknemer dat hij geen opdracht tot deze mededeling heeft gegeven, doet daar niet aan af, aldus de kantonrechter Rotterdam.

Rechtbank Rotterdam (voorzieningenrechter), 10 februari 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:996

Hebt u een arbeidsrechtelijke vraag? Neem dan contact met ons op. Op de hoogte blijven van nieuwe ontwikkelingen? Meld u aan voor onze periodieke legal updates of volg ons op LinkedIn en Twitter.

Deze blog is geschreven door Jurriën Hemstede, jurist bij Brantjes Advocaten.